donderdag 2 november 2023

Toch bedankt, Jezus. Een paasverhaal

1

‘Papa, mag ik nog een donut?’

    Het was de vrijdag voor de paasvakantie en het gezin Heftmes zat aan het ontbijt, volgens vader Tony een van de vijf belangrijkste maaltijden van de dag. Dochter Dolly had al een paar paaseieren en drie donuts op, maar Tony glimlachte en zei: ‘Neem er maar een mee voor op de bus, boterbergje.’
    Na zeven jaar huwelijk was Rita Heftmes gestopt met opmerkingen te maken over de vraatzucht van haar man en het feit dat hij hun dochter meesleurde in het verderf. De koosnaam boterbergje deed haar telkens krimpen, maar zo kromp er ten minste iemand in dit gezin. Dolly was enig kind, na haar was Rita opnieuw zwanger geraakt maar daar was voortijdig een eind aan gekomen. Terwijl Tony zich in het hippe gedeelte van de stad liet vollopen tijdens de opening van een nieuwe nachtclub keek Rita tussen haar benen naar het hompje vlees dat in de toiletpot lag. Ze spoelde het hompje af onder de kraan en besloot het voorlopig op een bord in de koelkast te bewaren; ze legde er een briefje bij: ‘Tony, eet dit niet op, dit is je kind.’ Toen hij later die nacht wankel en ruikend naar designervagina thuiskwam en de koelkast opentrok, had Tony aan de woorden ‘eet dit’ genoeg om het bord in de microgolfoven op te warmen. De manier waarop hij dit later vertelde wanneer ze bevriende koppels op bezoek hadden, maakte dat er, vooral door de mannen, smakelijk om gelachen werd.
    Zoveel mogelijk de vrolijkheid bewaren was Rita’s enige overgebleven ambitie, een ambitie die ze waarmaakte met behulp van pillen en het oeuvre van Elvis.
    Toen ze haar dochter op de schoolbus had gezet, keek Rita in de ogen van de buschauffeur. Iedere ochtend probeerde zij in die ogen te verdrinken, maar het enige wat er gebeurde was dat de chauffeur een oogje dichtkneep voor de donut in Dolly’s hand.
    Terug binnen ging Rita bij de kapstok naast de voordeur op haar knieën zitten. Met zijn geslacht in haar mond probeerde Tony het plaatje van de rits van zijn zomerjas over zijn buik te trekken; alsof hij een locomotief bestuurde terwijl ze de rails nog aan het leggen waren. Zijn kont was geschapen voor de leren zetel van een Ford Mustang; nog liever zou hij een bergdorp in Kirgizië besturen dan een verdomde locomotief.
    Ten slotte slikte Rita zijn orgasme door. Ze stond op en informeerde vrolijk bij haar echtgenoot: ‘Ga je vandaag weer de dag plukken, schat?’
    ‘Nee, Rita,’ riep Tony terwijl hij aan het plaatje rukte, ‘vandaag ga ik paddenstoelen plukken! Jezus!’
    Terwijl hij het laatste woord uitsprak, scheurde de rits en baarde de zomerjas Tony’s pens.
    ‘Goeiemorgen,’ begroette de radiopresentator hem even later in de Ford Mustang, ‘het wordt weer een stralende lentedag vol dingen om in onze mond te steken terwijl we proberen om niet te denken aan een cyaankali-ampul. Hier zijn The Shit and The Fan met hun nieuwe single “Don’t Treat My Knickers Like A Bodybag”.’
    ‘Steek die cyaankali in je reet, lul,’ zei Tony. Hij stopte bij een delicatessezaak en toen hij even later met een volle mond weer vertrok, ramde hij een man in een rolstoel die achter een geparkeerde bestelwagen vandaan kwam. De man werd met rolstoel en al gekatapulteerd en op de andere rijstrook geschept door een vrachtwagen. Toen hij er stapvoets langsreed zag Tony dat op de rolstoel een sticker plakte waarop stond: MY OTHER TOY HAS TITS.
    ‘Een zelfmoordenaar met humor,’ oordeelde Tony. Hij duwde een halve roomsoes naar binnen en gaf plankgas. Op de radio vlamden de One-Trick Piranhas door hun song ‘Friday Fisherman Day’, maar toen begon het radiotoestel te kraken. Uit het gekraak kwam een stem.
    ‘Hey cowboy, vannacht zul jij met klapperende tanden smeken om een cyaankali-ampul.’
    Tony was opgehouden met kauwen en staarde met open mond naar de radio. Een stuk roomsoes viel op zijn schoot.
    ‘Sweet dreams, cowboy.’

2

In een kijkfile keek Billy Bob vanuit zijn Volkswagen naar het wrak van een rolstoel. Op de passagierszetel duwde Eddie zijn bovenlip omhoog en bekeek zijn tandvlees in het spiegeltje in de zonneklep.
    ‘De tandarts zei dat ik poetstrauma’s heb.’ Eddie klapte de zonneklep tegen het dak van de Volkswagen.
    ‘Poetstrauma’s?’ vroeg Billy Bob.
    ‘Ik zei tegen die tandarts: “En jij hebt zeker trektrauma’s.” Waarop zijn assistente begon te giechelen, dus ik ging nog even door tegen die lul. “Jij hebt typisch zo’n smoel die in een definitieve grimas geschoten is toen je in de badkamer aan je fluit wilde gaan trekken en daar je moeder in bad zag liggen met een spuitbus van L’Oréal in haar kut.” Poetstrauma’s… Ik zal hém de volgende keer een poetstrauma bezorgen door vlak voor mijn bezoek in een drol te bijten.’
    ‘Over bezoek gesproken,’ zei Billy Bob. ‘Ik had laatst een huis-aan-huisverkoper aan de deur. Van de firma Numéro, de nummer 1 in huisnummers.’
    ‘Die gast verkocht huisnummers?’ vroeg Eddie.
    ‘Dus ik zeg: “Ik heb al een huisnummer.” “Ha,” zegt hij, “u hebt al een huisnummer?” Ik zeg: “Wat denk je dat er aan mijn gevel hangt, mijn IQ?” En hij kijkt zo eens naar mijn nummer, en dan vraagt hij: “Hebt u er weleens over nagedacht uw huisnummer te vervangen?” Ik zeg: “Nee, daar heb ik nog nooit over nagedacht.” Zegt hij: “Als u nu een huisnummer koopt, krijgt u er gratis een deurbel bij die het geluid maakt van een koekoek.” Ik zeg: “Ik heb al een deurbel.” “Ja,” zegt hij, “maar zonder koekoek.” “Mijn huis is geen volière,” zeg ik. Maar die pipo blijft aandringen: “Wellicht kan ik u verleiden met een deurmat waarop staat: ALS JE DIT KUNT LEZEN, STA JE TE DICHT BIJ MIJN HUIS”.’
    ‘Wel toepasselijk,’ meende Eddie.
    ‘En toen begreep ik het,’ zei Billy Bob. ‘Die klootzak was helemaal geen verkoper, dat was een masochist. Die heb ik dus met een vleeshaak in zijn smoel in de kelder gehangen.’

3

Tony Heftmes had zijn Ford Mustang geparkeerd op een verlaten fabrieksterrein. Terwijl hij gepijpt werd door een straathoer die niet wist dat het vandaag haar veertiende verjaardag was, nam hij een paar slokken uit een fles Red Label. Hey cowboy, vannacht zul jij met klapperende tanden smeken om een cyaankali-ampul. Tony had weleens gehoord van mensen die stemmen begonnen te horen, maar voor zover hij wist kwamen die stemmen nooit uit een autoradio. Hij had besloten dat het een flauwe grap was van een IT’er die zich verveelde en had naar een andere zender gezapt. Daar weerklonken thans The Duckfuckers met hun golden oldie ‘Fuck A Duck And Good Luck’. De presentatrice kon niet wachten tot het einde van het nummer om een kardinaal te introduceren die een pleidooi voor kuisheid had geschreven. Tony besloot de man z’n zegje te laten doen om te zien of zijn erectie stand zou houden in de mond van de hoer. Als hij verslapte zou hij de hoer wurgen; als ze zijn stijve in ere wist te houden zou hij in gedachten een staafmixer in de kardinaal zijn aars draaien.
    ‘Kardinaal,’ begon de presentatrice, ‘u pleit dus voor kuisheid. Ik wil niet meteen enorm kritisch doen, maar euh, waarom?'
    ‘Pasen staat voor de deur. Zoals u weet gedenken wij dan de verrijzenis van Jezus nadat hij gestorven was voor onze zonden.’
    ‘Dat weet ik, ja. Maar het is niet omdat er iets voor de deur staat, dat je de deur open moet doen. Pasen komt er bij mij niet in.’
    ‘Hoezo, Pasen komt er bij u niet in? Als het weekend voor de deur staat gaat u toch ook niet zeggen: het weekend komt er bij mij niet in? U kunt op vrijdagavond uw deur barricaderen, maar het weekend breekt sowieso aan, of u dat wilt of niet.’
    ‘Als u wist hoe ik mijn weekend vul zou u dat niet vergelijken met het paasfeest.’
    ‘Ik wens mij niet te bemoeien met uw privéleven, mevrouw. Maar goed, Jezus is gestorven voor de zonden van de mens en als ik naar de wereld van vandaag kijk, dan stel ik vast dat de mens dat maar matig apprecieert.’
    ‘U bedoelt dat het hoog tijd wordt dat Jezus terugkomt en nog een keer voor onze zonden sterft?’
    ‘Ik bedoel dat de zonde alomtegenwoordig is en –’
    De gastvrouw onderbrak hem: ‘En dat het dus bullshit is om te beweren dat Jezus de pijp uit is gegaan omdat wij stout waren.’
    ‘Dat zeg ik niet, mevrouw.’
    ‘U zegt dat u naar de wereld van vandaag kijkt. Dan ziet u toch dat de bewering dat Jezus gestorven is voor onze zonden hetzelfde is als zeggen dat Hitler geboren is voor onze goeie daden?’
    ‘Toe maar, straks gaat u beweren dat er tijdens de holocaust zes miljoen vissen werden vermenigvuldigd.’
    ‘Hebt u die zelf bedacht of was dat een tweet van Rik To–'
    Tony zette de radio uit. Hij was klaargekomen in de mond van de hoer. Hij nam een slok whisky en gaf de fles aan haar. Hij leunde achterover en sloot z’n ogen. In de spiegel aan haar kant van de auto zag het meisje de Volkswagen arriveren. Eddie stapte uit, hij liep naar de bestuurderskant van de Mustang, trok het portier open, zette de loop van een handkanon tegen Tony’s verbouwereerde kop en zei tegen het meisje: ‘Gefeliciteerd met je nieuwe kar. Cadeautje van meneer hier. Hij rijdt met ons mee.’
    Met Tony Heftmes in de kofferbak scheurden Eddie en Billy Bob naar het gebouw van de radio-omroep. Vanuit de wagen hielden ze de ingang in de gaten, tot ze aan de andere kant van de glazen deuren een bolle, zwartgeklede figuur zagen aankomen. Gekleed in een paashaaspak stapte Eddie uit.
    ‘Monseigneur,’ sprak Eddie vrolijk toen ze op de trappen voor het gebouw stonden. ‘Pasen staat voor de deur.’
    De kardinaal keek ’m geïrriteerd aan. ‘Kan ik u helpen?’
    ‘Jazeker kunt u dat. U bent verkozen tot de nieuwe Jezus. Het ging tussen u en Romelu Lukaku.’
    ‘Ik ben niet in de stemming voor grapjes, meneer.’
    ‘Ik volg u, Messias. Sterven voor de zonden van de mens is geen lachertje.’ Eddie ritste zijn pak open en bood de kardinaal een blik op het handkanon.
    Niet veel later liet de Volkswagen de bewoonde wereld achter zich.

4

In een godverlaten landschap onder een staalblauwe lucht lagen twee naakte, smerige wezens met één voet vastgeketend aan de enige boom in de omtrek. Hun vel was kansloos tegen de zon en de insecten en hun hersens waren halfgaar gekookt onder hun knalrooie, kale schedel. In hallucinaties aten zij hun buik rond aan hemelse tafels, terwijl ze in de helse werkelijkheid opdronken en opvraten wat er uit hun lichaam kwam. In hun borsthaar plakte een bruingele koek van braaksel.
    Tony Heftmes lag op z’n zij met zijn mond open, uit de zwarte holte kwam een groene vlieg en de stank van satans beerput. De kardinaal duwde hem op zijn buik en schraapte met een takje de aangekoekte vuiligheid tussen de kaken van zijn kont weg.
    Tony werd wakker en vloekte met schorre stem.
    De kardinaal spuugde wat hij aan speeksel kon verzamelen tussen Tony’s billen. Beelden van jongensruggen bliksemden hem te binnen terwijl hij zich met zijn nagels in Tony’s vel op diens rug trok. Dagplukker Tony Heftmes was te kapot om de kapotte pleitbezorger van de kuisheid af te weren. De gieren die traag boven de boom cirkelden, wisten dat het beest met twee ruggen bijna klaar was. 

maandag 28 augustus 2023

Een lans die gebroken wordt voor 'De buurtpolitie' is een lans die naar het containerpark moet

Beste Jasmien Vandermeeren,

Vandaag kwam het woord ‘snackable’ in mijn leven. Het sprong mij in de facie toen ik op de Face je reactie las op een column van Marc Didden omtrent de staking van scenaristen en acteurs in de VS. Voor Diddens part mogen de makers van De buurtpolitie ook de blok erop leggen. Jij bent een van die makers.
    Jullie beseffen dat jullie geen ‘high-end content’ maken maar iets ‘snackable’. In die snack willen jullie niettemin spanning, vaart, romantiek, grappen én grollen stoppen.
    Ik ken een bakker die in een diepe depressie is gevallen omdat hij behalve rozijnen ook gedroogde abrikozen, chocoladevlokken, kokosnootschilfers, confituuraccenten en pistachetoetsen in zijn muffins wilde proppen. Met alleen maar rozijnen waren zijn klanten nochtans een heel end content.
    Waarmee ik niet wil zeggen dat jullie het onmogelijke nastreven. Ik joeg er laatst in één nacht de acht episodes van Frakke & Jempie door, acht keer tien minuten, en in die tachtig minuten had ik tot mijn tevredenheid spanning, vaart, romantiek, grappen en grollen gekregen.
    Jij noemt jezelf als scenarist van De buurtpolitie ‘een flik, een laborant en een forensisch expert tegelijk’. Vooral het woord ‘expert’ is ongelukkig, omdat je het duidelijk niet ironisch gebruikt.
    De Nederlandse schrijver en columnist Peter Buwalda werd ooit gevraagd om deel te nemen aan Maestro, een tv-programma waarin bekende Nederlanders zich in een paar dagen en in competitieverband moesten zien te ontwikkelen tot dirigent van een symfonieorkest. Buwalda weigerde omdat hij, terecht, vond dat zo’n stoomcursus een gotspe was, want een belediging voor echte dirigenten.
    Als je over een hoerenloper wilt schrijven, hoef je niet per se een bordeel te hebben bezocht. Maar als je jezelf een hoerenloper noemt, dan moet je bij de hoeren zijn geweest.
    Jij noemt jezelf een flik, en je bent godverdomme nooit in een politiekantoor binnen geweest.
    Jij noemt jezelf een werkbij die niet met haar resultaten te koop loopt. Iemand zou je er toch een keer op moeten wijzen dat de resultaten van jouw werk uitgezonden worden op tv. 
    In een poging tot sneer naar Marc Didden schrijf je: ‘God forbid dat we zouden toegeven dat we ook weleens programma’s bekijken die niet zielsverheffend zijn.’ Marc Didden geeft in zijn column toe dat hij graag naar Blokken kijkt. Zou hij na een aflevering van dat spelletje weleens naar Ben Crabbé bellen en roepen: ‘Ik dacht dat jij godverdomme mijn ziel zou verheffen!’? Iemand die verslag uitbrengt van zijn leven middels een boek dat Een redelijk leven heet, lijkt me geen moeilijke ziel. Tegelijk kan ik redelijk veel cd’s uit mijn platenkast trekken die ik, zonder er één noot van te hebben gehoord, gekocht heb nadat (md) er bezield over had geschreven in Humo: Blood On The Tracks, Closing Time, Blue, volledige lijst op aanvraag.
    Het probleem met De buurtpolitie is niet dat het niet zielsverheffend is. Te land, ter zee en in de lucht is dat ook niet, maar de urenlange toewijding aan tekentafels en de repetities die ik achter die wonderlijke vehikels zie, zijn exact wat ik niet zie als ik het Andy Peelman-vehikel bekijk.
    ‘Niemand wil rotzooi maken,’ zeg je.
    Waarom wordt er dan zoveel rotzooi gemaakt?
    Te weinig tijd en te weinig budget mogen nooit een excuus voor rotzooi zijn. Als je te weinig tijd en budget hebt om iets degelijks te maken, dan moet je het niet maken. 
    Er wordt genoeg kwaliteit gemaakt, ook voor jongeren die luchtigheid willen na een dag school. Wanneer ik thuiskwam van school, keek ik op het prille VT4 naar Bottom en The Young Ones. Ik begrijp dat programma’s van dat kaliber in Vlaanderen moeilijk te maken vallen en ik begrijp dat ze niet in ieders smaak vallen. Maar ik spreek over luchtigheid deluxe, luchtigheid op een hoogte waar de lucht ijl wordt. En als je daartoe de mensen en de middelen niet hebt, dan zou de conclusie nooit De buurtpolitie mogen zijn.
    Je zegt dat ze het format van De buurtpolitie een niveau willen opkrikken. Tenzij dat niveau zo hoog als de Tafelberg is, gaat De buurtpolitie één krik hoger niet ophouden een belediging voor jongeren te zijn.
    Zou de jonge Bart De Pauw aan Buiten de zone begonnen zijn als hem te weinig tijd werd gegeven voor de scenario’s? Zouden de makers van F*** you very very much niet exact dát hebben gezegd als die reeks in zeven haasten had moeten gebeuren? Zou Luk Wyns in dat geval Knokke Off hebben aangenomen?
    Omdat veel mails begonnen met ‘Love your work!’ en eindigden met ‘Kan het tegen morgenmiddag?’ ben ik lang geleden al gestopt met televisiewerk. Daardoor heb ik veel geld laten schieten, maar het heeft mij ook veel frustraties bespaard. Ik wil niet zitten werken terwijl ik een klok hoor tikken. Ik wil niet dat Andy Peelman over mijn schouder meekijkt naar wat ik aan het tikken ben. Ik wil tijdens het schrijven op mijn schouder worden getikt door mijn idolen. De schoorsteen moet roken, maar daartoe moet je de lat niet zodanig veel niveaus lager leggen dat ze in de open haard komt te liggen.

TF

dinsdag 25 juli 2023

Liefde hoefde het nooit te worden. Brief aan een kruimeldief

Beste Rudy, 

L.H. Wiener heeft geschreven: ‘Uitgevers zijn als vijanden, je kunt niet zonder ze.’ Jij bent mijn vierde uitgever. Ik had het liever anders gezien, maar ik ben een enemy hopper
    2 augustus 2021 mailde redacteur M. mij: ‘Intussen hebben zowel Rudy als ik De wegwijzers mogen weg gelezen en we vinden het beiden behoorlijk geniaal.’ Volgde een dol getoeter met de loftrompet, eindigend met ‘inhoudelijk en structureel zit het vernuftig in elkaar’. 
    Kortom, uitgeverij Vrijdag wilde mijn roman graag uitgeven. 
    Bijna twee jaar later moet ik besluiten dat jullie mij en m’n ‘behoorlijk geniale’ boek voornamelijk geschoffeerd hebben.
    Dat je als schrijver tegen een belediging moet kunnen, wist ik al langer. Gewoonlijk gaat aan de belediging evenwel geen lofzang vooraf. 
    Herman de Coninck heeft over Jeroen Brouwers geschreven dat die van zijn uitgever niks minder dan liefde verwachtte. De Coninck zelf verwachtte van zijn uitgever dat hij een kaft om zijn boek deed. Liefde krijg ik thuis al genoeg, maar het mag iets meer dan een kaft zijn. 
    Eerste schoffering. Het voorschot.
    De wegwijzers zou aanvankelijk verschijnen bij Lebowski. Mijn redacteur daar, Roel van Diepen, had zich sedert de lente van 2020 met het manuscript beziggehouden. Een contract was er nog niet, een voorschot had ik dus ook nog niet gekregen. Na het plotselinge vertrek van uitgever Oscar van Gelderen vertrokken ook drijvende krachten Jasper Henderson en Roel van Diepen bij Lebowski, waarna ik besloot op zoek te gaan naar een Vlaamse uitgever. Toen ik voor het eerst aan jullie tafel zat, was er aan het ‘vernuftig in elkaar zittende’ manuscript niet heel veel werk meer. Daarom – en omdat jullie eigenlijk niet aan voorschotten deden maar voor mij bereid waren in de buidel te tasten – nam ik genoegen met een voorschot van 500, na belastingaftrek 462,5 euro. Met twee vingertoppen kun je ook in de buidel tasten, jullie tastten met precisie, zo kon ik toen nog meesmuilend denken.
    Maar een paar maanden later dacht ik: jullie hadden dieper moeten tasten.
    Alle stadia in het tot stand komen van een boek zijn plezierig, tot het stadium der drukproeven aanbreekt, dan wordt het werken. Ik beschouw het als mijn taak om alle proeven volledig door te nemen; er zijn schrijvers die dat vertikken en dan schrikken als hun uitgever de vormgeving blindelings overgelaten heeft aan een aap met een schaar en een Prittstift, zie de rampzalige uitgaven van Borgerhoff en Lamberigts. In de eerste drukproef staan sowieso zetfouten. Correcties veroorzaken vaak nieuwe fouten. Zo kun je een tijdje bezig blijven. Als je voor de derde keer door dat hele kutboek gaat, moet je je kunnen optrekken aan de wetenschap dat er een mooi voorschot op je bankrekening staat. Je wilt niet zitten denken aan het loon dat de vormgever op dat ogenblik verdient en het kleingeld dat jij krijgt voor het corrigeren van zijn fouten.
    Ook op de zetfouten in het leesfragment op de Vrijdag-site diende ik jullie te wijzen. De aanhef van mijn roman was daar zo nonchalant neergegooid, dat ik aan de betrokken medewerkster L. schreef: ‘Met al de foute insprongen die mensen in mijn teksten hebben toegelaten, zou ik voor de paralympische discipline mankstapspringen kunnen pleiten.’ Nee, een van mijn beste formuleringen was het niet, en ik excuseerde mij bij L., die het fragment aanpaste. Jij stuurde me nog een poging tot ironie als antwoord op mijn aanmerking. Zo’n leesfragment is een visitekaartje. Als een tegelzetter jou z’n kaartje geeft en dat oogt als een rommeltje, dan zul jij misschien denken: ach, het is maar een kaartje. Maar ik zou denken dat mijn muur eruit gaat zien als een still van het speelbord uit Blokken.
    Tweede schoffering. Jouw inleiding op de boekpresentatie. 
    Nietszeggendheid, gelukkig in slechts vier, vijf zinnen. Een verplicht nummer van een stiefvader die betere dingen te doen heeft. Langs de kassa passeren en wegwezen.
    Finale schoffering. De jaarafrekening.
    Op de boekpresentatie, 17 maart 2022, werden net geen 70 stuks verkocht. Jij zat aan de kassa, want Standaard Boekhandel had geen zin om boeken te verkopen. Jij ontving aldus, afgerond, 1400 euro.
    28 april ’22 mailde je mij: ‘Er zijn tot nu toe zowat 500 exemplaren verkocht and counting.’ Jouw cursivering; ik zag je met een scheve kop over de toonbank vliegende boeken tellen. Mooi beeld.
    4 juni ’22 mailde je: ‘Er zijn nu 550 exemplaren verkocht.’
    Daarna moet de verkoop stilgevallen zijn, want 10 november ’22 schreef je: ‘Verkoop nu zowat 550 à 570 exemplaren.’ Een tegenvaller, maar het is niet omdat je gestopt bent met drinken dat je de champagne niet kunt laten knallen.
    20 december ’22 meldde je dat ik in de loop van volgend voorjaar een overzicht en betaling van de royalty’s van 2022 tegemoet kon zien. Overzicht én betaling.
    1 juni jl. kondigde je aan dat de royaltystatements een week later dan contractueel voorzien zouden worden afgehandeld, maar dat ‘de verkopen van De wegwijzers mogen weg in 2022 het voorschot nog niet hebben ingelopen, dus zal er geen bijkomend bedrag te ontvangen zijn’.
    Misschien heb je kort na het verzenden van die mail een vreemd geluid gehoord. Dat was het breken van mijn klomp.
    Dat je mij schoffeerde met een voorschot om op te schieten, tot daaraan toe. Maar dat je dacht mij te kunnen wijsmaken dat dat miezerige voorschot nog niet is ingelopen, daar begon ik van te verhulken. Uit mijn scheurende hemdsmouwen groeiden groene boomstammen en zo zou ik op je afgekomen zijn als je in mijn buurt woonde.
    Als jij op de boekpresentatie 1400 euro ontvangt, van welk bedrag niet de gebruikelijke 42% voor de boekhandel afgaat, dan zou het niet fair zijn als ik slechts 10% van dat bedrag kreeg. Fair zou zijn: 10% plus de helft van die 42%, dus ongeveer 430 euro, waarmee ik het voorschot die avond al bijna had terugverdiend. En dan moesten de andere exemplaren van die ‘550 à 570’ nog verkocht worden.
    En het zou mij dunkt ook niet kloppen als van opbrengsten waar geen boekhandel aan te pas is gekomen de later door boekhandels geretourneerde exemplaren afgetrokken werden.
    12 juni bereikten mij de uitzaaiingen van het kwaadaardige gezwel dat jij me meende te kunnen verkopen als een wiskundeknobbel. Waren volgens de afrekening in 2022 verkocht: 181 exemplaren.
    Mijn klomp brak nu op zo’n manier dat hij op weg naar het containerpark verpulverde.
    Drie keer geef je mij een 500+ en dan kom je aankakken met 181. Hoe, in the name of Shakespeare’s butthole, rijm je dat? Waar zijn die ‘550 à 570’ verkochte boeken gebleven? Waarom worden die 70 stuks van de presentatie niet apart vermeld en verrekend? En vind jij het normaal dat er belasting van mijn voorschot afgaat maar dat ik het brutovoorschot moet terugverdienen? Da’s dubbelop.
    Nog die 12de juni zette ik m’n vragen bij de afrekening op mail. Kreeg ik een automatisch antwoord: je was ’m tot de 25ste gesmeerd. Vind je ’t gek dat die timing mij geen toeval leek
    Tien dagen later beliefde het jou verklaringen op mijn mouw te spelden.
    Tussentijdse verkoopcijfers worden gemeld ‘met voorbehoud op definitieve juistheid, immers boeken kunnen dagelijks diverse trajecten van en naar allerhande afnemers kennen’.
    Was dat ginds een vliegtuig? Was het een vogel? Verhip, het was mijn roman die klapwiekend door het zwerk scheerde tijdens een van zijn diverse dagelijkse trajecten!
    Van de opbrengst van de boekpresentatie werd de vergoeding voor de interviewer afgetrokken, zo beweer jij. Maar ik hoorde van die goede man dat hij het op voorhand overeengekomen bedrag voor die avond nooit ontvangen heeft, en waarom zou hij daarover liegen?
    Overigens mailde pers- en promoverantwoordelijke S. mij op 24 januari, dus vóór de presentatie, dat er voor de interviewer een budget van 250 euro beschikbaar was. Ongeacht wat de opbrengst zou zijn, was er budget voorzien. Waarom zou ik, de godverdomde interviewee, dan mee moeten betalen voor dat interview?
    Ik heb het meeste werk in de boekpresentatie gestoken en wat krijg ik ervoor? Nog geen 140 euro. Er kwam 42% vrij maar jij vond het niet billijk om dat met mij te delen, want je benzine moest betaald worden en de 90 aanwezigen mochten op jouw kosten een glas drinken. Jouw kosten mijn reet.
    Allicht hadden wij hier vóór de presentatie afspraken over moeten maken. Ik achtte dat niet nodig omdat ik aannam dat ik mijn deel – geen overdreven deel, lijkt me – wel zou krijgen. Dat was dus een vergissing van me.
    Als ik van de opbrengst van de presentatie een fair stuk had gekregen (31%, 430 euro), dan was daarmee, zelfs als er in 2022 maar 181 boeken werden verkocht, wat ik dus vertik om te geloven, het voorschot terugverdiend en een royaltystroompje op gang gekomen.
    In een brief aan uitgever en ‘ordinaire dief’ Mai Spijkers schreef Arnon Grunberg: ‘Was u nog een gentleman-dief die van de rijken steelt om het onder de armen – dat wil zeggen: zichzelf en zijn familie – te verdelen, ik had ermee kunnen leven. Maar u steelt van armlastige auteurs die als beesten werken om zichzelf en hun extended family te onderhouden. (…) Weet u hoevelen wachten op mijn brood?’
    Jij en ik verhouden ons tot Spijkers en Grunberg zoals garnalen tot scampi’s – ja, ik houd rekening met de onderscheiding die je hebt gekregen – maar jij bent ook een ordinaire dief, een kruimeldief, en ik heb ergens een pistolet zien liggen die ik zou willen kopen. Ik zal ’m aanschaffen van de gages die ik opnieuw aan het verdienen ben als komiek. De comedy is gelukkig nog een sector waar men begrepen heeft dat geld respect en vrijheid is.
    Een jaar of zeven geleden, aan tafel bij mijn toenmalige schoonmoeder, zei de zus van mijn lief tegen mij: ‘Je moet goed zot zijn om een boek te willen schrijven.’
    Haar vriend Jos, een bouwvakker in wie ik twee keer paste, zei: ‘Ik hoor hem nooit klagen over de opbrengst van zijn boeken, dus zo zot zal hij wel niet zijn.’
    ‘Ik klaag niet,’ beaamde ik. 
    ‘Je gaat er dus nog een schrijven?’ vroeg hij.
    ‘Dat denk ik wel, Jos,’ antwoordde ik. ‘Maar het is ook mogelijk dat ik mijn oude beroep weer kies, want eigenlijk ben ik een theepot.’
    Een bouwvakker die lachte om een pointe van Gerard Reve, ook zo zot niet.
    Maar genoeg gelachen. Ik zal wellicht nog een boek schrijven maar het logo van uitgeverij Vrijdag zal er niet op staan, al bood je mij een voorschot van 3000 euro. Met dat bedrag hoopte je ooit een schrijfster van korte verhalen binnen te halen. Zij vertelde mij dit op een terras nadat jij me 462,5 apennootjes had toegeworpen. ‘Wat was dat vreemd geluid?’ vroeg ze. ‘Geen idee,’ zei ik, mijn kapotte klomp wegmoffelend, ‘waarschijnlijk die Hollander daar.’
    Ik verwachtte transparantie van jou. Je bent even transparant als de vleesverrassing van beenhouwerij Crazy Achmed.
    Ga maar iets moois doen met mijn geld. Ik strompel met een nieuwe klomp naar een nieuwe vijand.
    Dag Rudy. Liefde hoefde het nooit te worden. Gelukkig zit er een mooie kaft om mijn boek.

TF

maandag 1 juni 2020

Verschenen: 'De afstand'



 

donderdag 18 juli 2019

God revisited

Houdt God van mij? Een prangende vraag die miljarden stervelingen zich reeds stelden, maar het antwoord is weggelegd voor slechts honderd gelukkigen: de kopers van m'n nieuwe bibliofiele boekje. Het werd met de hand gezet door Gerard Reve-biograaf Nop Maas; Io Cooman maakte het omslagbeeld. Bestellen kan bij mezelf of in de webwinkel van www.hofvanjan.nl.

  

zondag 5 november 2017

Voering

Sommige mensen lezen voorbestemmingen in de sterren; het samenkomen van mijn geliefde en mij stond in onze kleren geschreven. Toen mijn lief op een avond haar blouse van Just In Case uittrok, las ze uit de kraag een vraag aan me voor: ‘Are you the one that I’ve been waiting for?’ Ik trok mijn Scotch and Soda-broek uit en antwoordde met wat binnenin naast de knoopsluiting stond: ‘I was here.’
   In ‘Rozane’ zingt Wim De Craene twee van zijn mooiste regels: ‘Ik had best iets willen schrijven op de voering van je jas. Waar je me steeds kan vinden, als je zin hebt in een glas.’
   Het is een mooie gedachte dat er dingen in de sterren geschreven staan, maar één keer in je leven zou je op de voering van een jas moeten schrijven waar de drager ervan je kan vinden.

vrijdag 12 mei 2017

Met de deur en een groot stuk van de gevel

Inleiding bij de presentatie van het boek ‘Bella’ van Joost Vandecasteele en Jeroen Los, 9 mei @ The Joker in Antwerpen
 
Joost Vandecasteele, wie kent hem niet? Mijn buurvrouw Rita. 'Buurvrouw Rita,' vroeg ik haar laatst, 'wie is of wat weet je over Joost Vandecasteele?' Haar gezicht sprak boekdelen want door een fout in haar hersens denkt zij dat ze het oeuvre van Kristien Hemmerechts is, zodat ik van de paden die daar lagen wijselijk het hazenpad koos. Ik was vergeten hoe rap een haas kan lopen en met steken in mijn zij hield ik halt bij het slot van deze alinea.
Als de vorige alinea verwarrend overkwam, dan zou dat gerust kunnen liggen aan de hier aanwezige Joost Vandecasteele, een man die verwarring zaait zoals mijn grootvader Achilles ‘Temptation’ Foncke spermatozoïden zaaide. Ooit maakte mijn grootvader reclame voor de spermabank met de slogan ‘Al dertig jaar maak ik kinderen alsof ze voor mezelf zouden zijn’. Kun je nagaan.
De eerste keer dat Joost Vandecasteele met de deur en een groot stuk van de gevel binnenviel in de schertsvertoning die mijn leven was, moet een jaar of twaalf geleden geweest zijn in Leuven, waar wij in de hoedanigheid van staande komiek optraden voor studenten. Met één optreden wist Joost zich voorgoed te installeren in mijn bovenkamer. De enige inheemse komieken die daar tot dan toe in waren geslaagd, waren Urbanus, Gunter Lamoot en mijn grootvader, die tijdens de begrafenis van mijn grootmoeder naar de kist keek, en zei: ‘De vreemdste plek waar ik ooit seks heb gehad, was die keer tussen jouw benen.’
Sinds die avond in Leuven ben ik blij en zelfs een beetje trots dat ik de man Joost Vandecasteele ken. Een man die in de voorbije twaalf jaar met veel gekomen is, en nu komt hij met een luidopboek, een term die allicht koren op de molen is van mensen die beweren dat Joost Vandecasteele niks te verkondigen heeft en dat daarom dan maar zo luid mogelijk doet. Dat is bullshit die uitgekraamd wordt door tv-presentatoren met het charisma van een gele briefkaart en door schrijvers die gefrustreerd zijn omdat hun boeken geen succes hebben, behalve bij mensen die die boeken in de stortbak van hun wc leggen om water te besparen of bij de leden van loopclub De Wijde Boog, die in een wijdere boog om kutboeken lopen dan om een emmer huidplooivocht van Luc Caals. De zes boeken die Joost tot nu toe geschreven heeft, bevatten zoveel geweldige ideeën dat minder getalenteerde schrijvers er zesentwintig boeken mee zouden vullen. En op de zakdoek die dit taalgebied is, bestaan véél minder getalenteerde schrijvers dan Joost. Van die zelfgenoegzame types die naar hun eigen boeken kijken, en zeggen: ‘Zie daar, mijn kinderen.’ Zulke auteurs zouden door een trechter in hun mond een pulp van hun eigen gewichtige oeuvre opgegoten moeten krijgen, om pas negen maanden later verlost te worden middels een schaar die hun dichtgenaaide aars openknipt. Het oeuvre van Joost Vandecasteele daarentegen barst van verzinsels die met de werkelijkheid gemeen hebben dat ze waanzinnig zijn en ongemakkelijk aanvoelen. In de glazen bol die Bella is, bestaan pillen om egoïsme op te wekken, badkamerbegrafenissen en een ironisch lettertype om te voorkomen dat Twitter ontploft na een verkeerd begrepen grap. En dankzij Joost z’n vorige roman Jungle kan ik nooit meer iemand horen claxonneren zonder te denken: ja ja, toeter maar om de penissen uit je kop te krijgen. Joost Vandecasteele is een zegen voor de vakgebieden waarop hij actief is omdat hij zichzelf beloofd heeft nooit meer saai te zijn en die belofte waarmaakt – behalve misschien die ene keer toen hij tijdens een optreden zijn baard blauw verfde met plakkaatverf en twintig minuten tegen een man op de eerste rij stond te schreeuwen: ‘Zie jij een plakkaat aan mijn gezicht hangen?!’ Al zou het ook kunnen dat ik dat zelf was. Hoe dan ook, Joost behoort tot de waarachtige artiesten. Hij is een schrijver die om te beginnen schrijft en niet op café zit te klagen in de trant van: ‘Volgens de cover is mijn laatste boek een Nederlandstalige roman, maar volgens de verkoopcijfers is het een dichtbundel uit Kirgizië, ach, had ik toch maar het escargotskraam van mijn vader overgenomen, waard, is er nog witte wijn?!’ Hij is een schrijver die al bij zijn debuut begrepen had dat spanning niet alleen in thrillers een essentieel element is, waardoor er dankzij het op dat debuut gebaseerde Generatie B eindelijk weer iets spannends op tv was, en niet omdat er een lijk gevonden werd in Denemarken. Joost zal nooit naar zijn boeken kijken en zonder ironie zeggen: ‘Wat zijn er toch mooie kinderen gekomen uit jouw kraantje, pappie!’ Want Joost wil geen mooie boeken maken; het liefst zou hij een vuil omslag zien om de urgente, ontregelende, genadeloos grappige pulpficties die uit zijn hersenpan eten en zich vanuit zijn buik een weg naar buiten vreten. Qua vuiligheid is het omslag van Bella mislukt, en de naam van tekenaar Jeroen Los had even groot op de cover mogen staan als de naam van de schrijver. Verder valt er op het omslag en op alles wat ertussen zit weinig of niks aan te merken, en de neiging is groot om uit deze wonderlijke roman in beelden zinnen te citeren en beelden, euh, uit te beelden, maar aangezien ik voor deze inleiding betaald word in gesigneerde foto’s van Arnon Grunberg, maak ik graag plaats voor de meesters zelve. Lof en dank, Jeroen Los, voor het beeld. Het woord is aan Joost Vandecasteele.